Toegeven dat er fouten zijn gemaakt is een belangrijke voorwaarde om over de oplossing van het probleem te kunnen overleggen. In dat toegeven is de overheid niet sterk.
Ik lig wijdbeens op de bank, de voeten gekruist. Tussen de benen speelt mijn zoontje, het kruis is de sluis en achter de enkels opent zich de wijde zee. Het kind waant zich in het kraaiennest met de schemerlamp als poolster. Ik maak me zorgen om de kleine jongen. Zo veilig als hij tussen mijn benen speelt, zo onveilig is de straat.
De gemeente geeft een bedrijf een vergunning voor een uitrit zonder onderzoek te doen naar de verkeersveiligheid. Is het belang van de burger minder dan van een onderneming? Voor de wet is toch iedereen gelijk.
De kleine onderbreekt mijn sombere gedachten. ‘Papa, ik heb een touw nodig?’ ‘Waarvoor?’ ‘Om te vissen.’ ‘Wat wil je vangen?’ ‘Een grote met een snor om op te varen.’ Ik lach. ‘Lieve jongen, het is bedtijd, Klaas Vaak wacht op jou.’ ‘Klaas vaak mag achterop zitten.’ ‘Lieve Jongen, Klaas Vaak heeft het veel te druk om andere kinderen zand in de oogjes te strooien. Ik vertel je een verhaaltje en dan naar bed.’ Hij knikt. Ik vertel.
In een land ver over zee leefde een kleine jongen samen met zijn moeder in een houten huisje. Elke morgen stonden ze op zodra de zon wakker werd en gingen ze aan het werk in de tuin. De kleine jongen gaf water en mest aan de planten en de moeder plukte de rijpe aardbeien om ze te verkopen op de markt. Na het ontbijt, een kopje thee en droge koekjes, stopte ze haar zoontje in een grote kast en ging zelf met een tas vol aardbeien naar de markt.
Hoog in de kast, door een kier tussen de planken, sijpelde licht omlaag. Hij ging zitten, floot zachtjes en in het licht voor zijn voeten schuifelde een muis, op zijn been zat een grote spin met lange harige poten en snel schoot een oorworm op zijn schoen. Hij groette zijn vriendjes, Mariette de muis, Gerrit de spin en Wouter de oorworm. Hij klapte in zijn handjes en Gerrit de spin kroop op de rug van Mariette en Wouter zat op Gerrit en als hij klakte met zijn tong ging Mariette de muis op haar rug liggen, zat Gerrit op haar keel en kroop de oorworm over de lange staart. Samen met zijn vriendjes was hij niet alleen en niet beang en elke dag verzonnen ze nieuwe spelletjes.
De markt in de stad was een groot plein met een kerk, een stadhuis en hoge huizen en heel veel tafels met rollen stof, kruiden, groenten en ook kaneelstokken en toverballen. Op die markt was de moeder niet welkom, de kooplieden scholden op haar, duwden haar weg en trapten zelfs op haar aardbeien. Daarom zat ze met haar aardbeien in een zijstraatje en verkocht heel weinig en elke avond ging ze arm en verdrietig terug naar haar huisje.
Op een dag liep de adviseur van de koning langs haar aardbeien. Hij zag dat deze mooi, groot en geurig waren en adviseerde haar de vruchten op een tafel uit te stallen en vlaggetjes op te hangen. De volgende morgen stonden de arme vrouw en haar zoontje nog vroeger op, het was nog donker. Ze maakten een tafel van oude planken, verzorgden en plukten de aardbeien en gingen samen naar de stad. Het zoontje droeg de planken voor de tafel. Ze hingen vlaggetjes op van rood papier en legden de aardbeien in een rij van groot naar klein op de tafel. De kleine jongen moest van zijn moeder onder de tafel zitten en stil zijn. Er bleven meer mensen staan maar zij kochten niets. De zoon zat onder de tafel als in de kast, hij floot zachtjes en uit zijn zak kwamen Mariette de muis, Gerrit de spin en Wouter de oorworm op zijn knie zitten.
Ze leerden nieuwe spelletjes en op een dag wikkelde hij een aardbei in een groen blad, Gerrit de spin spinde een touwtje om de uiteinden en Wouter de oorworm knipte de draadjes door.Mariette de muis legde met haar snelle voetjes het pakje op de tafel. De aardbeien waren snoepjes geworden groene, gele en rode want bladeren hebben heel veel kleuren.
De kinderen op straat klapten in hun handjes en vroegen hun moeder om een aardbeisnoepje en spoedig waren er meer mensen bij hun kraampje dan op de grote markt. De koopliederen werden boos en vroegen de adviseur van de koning hen te helpen. De adviseur dacht lang na en zei toen: ‘Jullie moeten samenwerken, geef haar een plaatsje tussen jullie kramen.’ De kooplieden schreeuwden: ‘Wij willen geen dieren op de markt. De oorworm kruipt in ons oor en maakt ons doof, de muis knaagt aan onze stoffen en spinnen maken mensen bang.’ De adviseur glimlachte en zei: ‘Samenwerken is samen denken.’
Op de markt recht tegenover het stadhuis staat nu een grote tafel met een luifel en vlaggen en heel veel fruit. Aardbeien maar ook appels en peren en perziken. De kinderen op de markt trekken aan de hand van hun moeder om een aardbeisnoepje of een perziktoverbal. En de kleine jongen? Hij speelt de hele dag buiten in de zon samen met zijn vriendjes. Zij maken snoepjes van aardbeien en perziken die Agnes de zwarte kraai voor hen plukt en ’s avonds gaat iedereen moe en gelukkig naar bed want morgen is er weer een dag om te spelen.
Mijn zoontje slaapt al wanneer ik hem in bed leg en ik denk: morgen ga ik naar de gemeente, afdeling verkeer en wonen, en ik neem mijn zoontje mee.
Een gemeente(-ambtenaar) moet soms een stapje terug
De man ergert zich aan een inrit. Die brengt de verkeersveiligheid in het gevaar voor zijn woning. En dus is hij bezorgd om de veiligheid van zijn zoontje. Als hij zijn zoontje het verhaaltje vertelt dat over samenwerken gaat, verdwijnt zijn boosheid want hij denkt: ook hier is samenwerking mogelijk. Samen werken aan een oplossing waar alle partijen tevreden over zijn. Hij vraagt dus om mediation.
In het gesprek met de mediator komt naar voren dat de gemeente de aanleg van de inrit had moeten toetsen aan de verkeersveiligheid. De gemeente had dat achterwege gelaten, want het belang van het bedrijf woog zwaarder.
Hier moet niet alleen een probleem worden opgelost, maar ook (imago)schade hersteld. Het vertrouwen van de burger in een overheid die de regels aan haar laars lapt, wordt immers geschaad. Misschien zal de man blij zijn met de oplossing, een andere locatie van de inrit, maar het blijft misschien bij hem knagen dat de gemeente iets nagelaten heeft. Bij een volgend ‘probleem’ zal hij waarschijnlijk zorgvuldig nagaan of de gemeente wel datgene gedaan heeft wat zij moet doen.
Het is aan de mediator de omstandigheden te creeren waarin burger en overheid de vertrouwensbreuk kunnen herstellen. Doorgaans een kansrijke exercitie. De overheid kan zich in feite geen blijvende vertrouwensbreuk maar haar burgers permitteren en moet investeren in herstel van vertrouwen.
Mediation heeft een aantal elementen van vertrouwensherstel te bieden en een van die instrumenten is het ‘om tafel gaan’. De overheid laat voor de duur van de mediation haar superieure positie voor wat zij is en gaat op voet van gelijkheid met de burger in gesprek. Met als doel dat de burger de regiefunctie van de overheid weer erkent en de overheid laat zien dat zij door haar gemaakte fouten erkent en de burger behoorlijk wil behandelen. Geven en nemen. Samenwerken.